Op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, neemt het hof de navolgende feiten als vaststaand aan:
1.
De bestelauto van [slachtoffer] wordt bij het rijden over de [a-weg] te [plaats] getroffen door een rauw ei. De ruit van het rechterportier van de auto is een stukje geopend. Er komt eierstruif aan de binnenkant van de auto terecht en op (de kleding van) de echtgenote van het latere slachtoffer [slachtoffer].
2.
Verdachte heeft niet deelgenomen aan het gooien van het ei, noch is hij hiervan getuige geweest.
Hij is met [betrokkene] naar de supermarkt geweest. Als [betrokkene] de boodschappen thuis brengt, fietst verdachte naar vier van zijn vrienden, die op het fietspad staan tussen de flats aan de [b-straat]. Verdachte arriveert bij zijn vrienden op de plek waar het ei is gegooid. Hij hoort van hen dat zij daarmee een auto hebben geraakt. Zij wijzen hem erop dat de betreffende auto komt aanrijden over de [b-straat].
3.
[slachtoffer] is namelijk - zo blijkt uit de verklaring van zijn echtgenote - bij de eerste gelegenheid rechtsaf geslagen en is teruggereden naar de plaats waar het ei tegen zijn auto werd gegooid. Hij is boos en wil de daders aanspreken op hun gedrag.
4.
Aangekomen bij de plaats waar het ei zijn bestelauto heeft getroffen, rijdt [slachtoffer] met zijn auto een stukje het fietspad op, daarbij verdachte passerend. Verdachte bevindt zich dan links achter de bestelauto van [slachtoffer]. Laatstgenoemde stopt, trekt de handrem aan en stapt uit. De motor laat hij stationair draaien. Het linkervoorportier blijft geopend. De vrienden van verdachte, die zich met het gooien van eieren hebben beziggehouden, hebben zich uit de voeten gemaakt. Verdachte blijft, stilstaand op zijn fiets, alleen achter. Hij ziet geen reden om weg te gaan. Hij heeft immers niet gegooid.
5.
Als [slachtoffer] uitstapt, heeft hij een hondenriem bij zich, die voor in de bestelauto lag. Het is een riem met metalen uiteinden. Hij is boos. Hij spreekt hard en bezigt scheldwoorden. Hij slaat met de riem, die hij in en/of om zijn hand heeft, naar verdachte. Verdachte kan de riem ontwijken door van zijn fiets af te komen en een stap naar achteren te doen. Hij zegt meermalen tegen [slachtoffer] dat hij niets heeft gedaan.
6.
[slachtoffer] pakt de fiets van verdachte op en legt die in de laadruimte van zijn bestelauto, met - naar later blijkt - de hondenriem. Verdachte heeft de fiets - een nieuwe BMX - kort daarvoor van zijn moeder gekregen als beloning voor het feit dat hij naar een volgend schooljaar was overgegaan.
7.
[slachtoffer] draagt zijn echtgenote op om de politie te bellen. Vervolgens loopt hij weer naar verdachte en slaat hem onverwachts zo hard op zijn hoofd dat een stuk van een tand van verdachte afbreekt.
8.
Een onbekende man spreekt [slachtoffer] op zijn gedrag aan. Hij probeert [slachtoffer] tot bedaren te krijgen. [slachtoffer] vraagt of de man soms de vader van de jongen, verdachte, is. De man ontkent dat, waarop [slachtoffer] te kennen geeft geen inmenging te accepteren. De man gaat weg.
9.
Aansluitend komt de vriend van verdachte, [betrokkene], op [slachtoffer] en verdachte aflopen. [betrokkene] weet van zijn zusjes dat verdachte niet betrokken is geweest bij het gooien van het ei en dat hij door iemand wordt belaagd. [betrokkene] vraagt aan verdachte waar zijn fiets is. Verdachte vertelt [betrokkene] dat zijn fiets door [slachtoffer] in diens bestelauto is gelegd. [betrokkene] spreekt [slachtoffer] daarop en op het feit dat hij verdachte heeft geslagen aan. Die vertelt op luide toon dat er eieren tegen zijn auto zijn gegooid. [betrokkene] zegt dat verdachte, die hij "zijn broertje" noemt, daar niet bij was. [slachtoffer] zegt dat hij [betrokkene] geen uitleg is verschuldigd. [betrokkene] zegt dat hij de fiets uit de auto van [slachtoffer] zal pakken. [slachtoffer] antwoordt dat hij dan wel zal zien wat er gebeurt. [betrokkene] gaat dicht tegen [slachtoffer] staan en vraagt wat er dan gaat gebeuren. [slachtoffer] duwt [betrokkene]. [betrokkene] duwt iets harder terug. [slachtoffer] vraagt [betrokkene]: "Wil je met me vechten?" of: "Wil je me fokken?" [slachtoffer] geeft [betrokkene] een slag. Verdachte omschrijft die slag als volgt: "Ik zag dat de man met beide handen een slag maakte aan weerszijden van de nek of de schouders van [betrokkene]. Ik zag dat de zijkanten aan de pinkzijde van de handen van de man [betrokkene] raakten tussen de hals en de schouders in. Ik zag dat dit met kracht ging." In combinatie met de verklaring van [slachtoffers] echtgenote dat haar man tot voor kort aan karate heeft gedaan, acht het hof het zeer waarschijnlijk dat de door verdachte omschreven slag een karateslag is geweest. [betrokkene] geeft [slachtoffer] een klap terug. Tussen de twee ontstaat een vechtpartij. [betrokkene], 18 jaar oud, is volgens de verklaring van [slachtoffers] echtgenote een dunne, tengere jongen, een "slungel", die geen partij is voor haar man. [slachtoffer], 56 jaar oud, was groter (1.90m lang), zwaarder (115 kg) en bedreven in vechtsporten. Verdachte slaat [slachtoffer] een paar maal op zijn achterhoofd, zonder enig merkbaar resultaat. [slachtoffer] en [betrokkene] komen al vechtend op de grond terecht, waarbij de man zich bovenop de jongen bevindt.
10.
Verdachte ziet het mes van [betrokkene] op straat liggen. Het mes is vermoedelijk tijdens de vechtpartij uit de broekzak van [betrokkene] gevallen. Hij raapt het op, haalt het uit de hoes, loopt naar [slachtoffer] en steekt hem met het mes links in de onderrug.
11.
[betrokkene] voelt, terwijl hij onder ligt, een hand of een vinger van [slachtoffer] in zijn oog.
12.
Kort daarna richt [slachtoffer] zich op. [betrokkene] ziet niets, omdat zijn shirt over zijn gezicht zit. Kort daarna voelt hij bloed.
13.
[slachtoffer] strompelt weg en zakt even verderop in elkaar. Het mes heeft de aorta van [slachtoffer] doorboord. Hij overlijdt als gevolg van het daardoor veroorzaakte bloedverlies.
14.
De politie wordt om 21.12 uur gebeld met de mededeling dat een man een kind sloeg en de fiets van het kind afpakte.
15.
De politie wordt om 21.15 uur gebeld met de mededeling van de betreffende meldster dat zij bloed had gezien en om 21.17 uur dat er een man was neergestoken.
16.
Om 23.25 uur komt de melding binnen van het [ziekenhuis] dat [slachtoffer] is overleden.