Het scenario van de hydroplatentheorie is, in het kort, als volgt:
De helft van de huidige hoeveelheid water in de oceanen bevond zich vroeger op 15 km onder het aardoppervlak: de continenten waren onderling dus nog verbonden over land.
Door een toenemende druk van het onderaardse water scheurde de aardkorst open: de Mid-oceanische rug ontstond. Deze is in 1950 ontdekt, is 74.000 km lang, en omspant de hele aarde.
Door deze enorme kracht van opschietend water werden delen aarde, rots en water buiten de atmosfeer geschoten, waaronder ook tegen de maan, alsof er een kanon op afgeschoten werd. We zien nu nog duidelijk de kraters op de kant van de maan die op dat moment naar de aarde gericht was.
Door de kracht waarmee het water omhoog schoot, ontstond de huidige ashelling.
De weggeschoten hoeveelheden water, aarde en brokken steen kwamen door de zwaartekracht van de andere planeten in een (vaste) baan in ons zonnestelsel terecht.
De enorme kracht van het water erodeerde de wanden, waardoor het ontsnappende water een modderige substantie werd (vloed-fase). Deze substantie zette zich af in gelijkmatige lagen, waarbij dieren en planten begraven werden.
Tijdens de hierop volgende 'continentale verschuivingsfase' werd de scheur van de mid-oceanische rug steeds breder en werd de bodem naar boven geduwd, waardoor de 'rug' van de mid-oceanische rug ontstond.
Tijdens de volgende 'herstelfase' werden door de druk op bepaalde plaatsen de continenten dikker en rezen op tot boven het water: het ontstaan van de bergketens.
Bekkens op de nieuw ontstane bergketens stonden vol modderig water. Bij uitbraak van dit water erodeerden de canyons in zeer korte tijd - de Grand Canyon is hier een voorbeeld van.
Op dit moment is er nog water onder de aardkorst te vinden.