'Aanleg speelt zeker ook een rol. Vetzucht heeft een belangrijke genetische component. Onderzoek bij tweelingen, geadopteerde kinderen en families geeft aan dat zo’n 80% van de variatie in lichaamsgewicht voor rekening van genetische factoren komt. Sommigen worden zo extreem dik dat het hart het niet meer aankan en ze vroeg overlijden. Er zijn er die zo vet zijn dat als ze naar het ziekenhuis moeten, dat niet meer via de trap kan, maar ze het raam moeten worden uit getakeld. Enkele zeldzame genetische factoren voor extreme vetzucht die de eetlust en de stofwisseling in de hypothalamus reguleren zijn nu bekend. Het Prader-Willisyndroom is zo’n genetische vorm van vetzucht. Patiënten met deze ziekte kunnen zo dik worden dat je door het vetschort dat voor hun geslacht hangt, niet eens meer ziet of het een manlijke of een vrouwelijke patiënt is. De hypothalamus registreert normaal gesproken hoeveel vet ons lichaam in voorraad heeft door de hoeveelheid leptine, een hormoon uit het vetweefsel, te meten. Als er mutaties zijn in het leptinegen of in de leptinereceptor, dan registreert de hypothalamus de afwezigheid van vetweefsel, en wordt men voortdurend aangezet tot eten, wat resulteert in een dodelijke vorm van vetzucht.
Er zijn ook mutaties beschreven waardoor er in de hersenen geen α-MSH meer wordt gevormd, of waardoor de boodschap van α-MSH in de hersenen niet ontvangen wordt. Deze stof zorgt voor pigmentatie van het haar en voor de remming van de eetlust, en mutaties in dit systeem leiden daarom tot extreem dikke kinderen met vaak rood haar. Bovendien komen deze kinderen niet in de puberteit. Een verminderde gevoeligheid voor α-MSH wordt in 4-6% van extreem dikke mensen gevonden. Ook een mutatie in de receptor voor bijnierschorshormonen kan aanleiding geven tot vetzucht. Hormonale stoornissen, zoals een tekort aan schildklierhormonen, groeihormoon, of geslachtshormonen, of een teveel aan het bijnierschorshormoon cortisol, kunnen eveneens leiden tot zwaarlijvigheid.'
D. Swaab.