Op 29 en 30 september 1941 werden bijna 34.000 Joden van het getto naar het ravijn "Babi Jar" (= ravijn van oude vrouwen) gedreven. Het lag destijds net buiten de stad, naast de Joodse begraafplaats. Van hun bezittingen hadden de Joden alles achter moeten laten wat ze niet konden dragen. Ze werden in twee door prikkeldraad afgezette terreinen gedreven, bewaakt door leden van het Sonderkommando uit Einsatzgruppe C, de Waffen-SS en Oekraïense collaborateurs. Daar werden zij hardhandig gedwongen zich te ontkleden (later hoefde dit niet meer) en af te dalen in het ravijn. De eerste groepen werden gedwongen op de bodem te liggen, met het gezicht naar beneden, waar ze door Duitsers met machinegeweren werden vermoord. De lijken werden bedekt met dunne lagen aarde, waarna de volgende groepen werden gedwongen daar boven op te liggen, opdat ze op dezelfde manier om het leven gebracht konden worden. Zo werden volgende de gegevens van de nazi's in twee dagen de 33.771 verzamelde Joden gedood. Vanwege het zeer grote aantal in korte tijd neer te schieten mensen, kon het gebeuren dat een enkeling niet overleed. Zij werden levend begraven of slaagden erin om zwaargewond onder de lijken vandaan te kruipen en een schuilplaats te zoeken.